Waar zit de winst in woongenot?

Bouwen is een culturele traditie, bedoeld om te innoveren. Om verfrissing en vernieuwing te brengen. Om erfbaarheidswaarde te creëren. Daarvoor is visie en overtuiging nodig, zowel bij de architect als bij de opdrachtgever. Zij moeten elkaar kunnen vinden in een dialoog over creativiteit, oplossingen en ontwerprichtingen. Er moet vertrouwen zijn in elkaars ideeën over hoe een goed plan gerealiseerd kan worden voor de prijs die daarvoor is bepaald. Ook, en misschien wel vooral, in woningbouw.

In de ontwikkeling van woningbouw in Nederland stond en staat de rol van de opdrachtgever centraal. Aan de ene kant zijn het de woningbouwverenigingen die vanaf de tweede helft van de 19e eeuw hun stempel drukken: zij stellen de normen voor ontwikkeling van woningblokken, een manier van bouwen waar architecten in die tijd weinig bekend mee zijn. Aan de andere kant is sinds de gouden eeuw ‘de directeur’ een belangrijke aanjager van de woningbouw door het laten bouwen van arbeiderswoningen.

De bijdrage van de architect wisselt. De eerste helft van de 20e eeuw zetten architecten met een visie op de bouw van woningen en de leefwijze van de gebruiker een herkenbare handtekening onder de ontwikkeling van woonwijken. Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw laat het fenomeen woningnood deze manier van ontwikkelen kantelen: er moet snel en efficiënt gebouwd gaan worden. Uniformiteit in vorm en materialen moeten de kosten drukken, het ontwerp van de wijk en de woning zijn ondergeschikt. De stedenbouwer krijgt voorrang op de architect. Een inbreuk op de noodzakelijke balans tussen de bouwheer en de bouwmeester. Iets dat de woningbouw niet ten goede komt en Nederland als land van hofjes, straten en erven enigszins verstoort.

Het historisch belang van Margaret Staal-Kropholler

Wij hechten aan het idee van doelgroepgericht bouwen. Dat klinkt op zichzelf heel vanzelfsprekend, maar dat is het gek genoeg niet. Om dat te verklaren moeten we terug naar de bron, terug naar de eerste vrouwelijk architect van Nederland: Margaret Kropholler, architect van 1913 tot aan haar overlijden in 1966.

Kenmerkend zijn haar oorspronkelijke ideeën over woningbouw in relatie tot de specifieke wensen en eisen van de huisvrouw. Dat wil zeggen: gezinswoningen moesten zodanig worden ontworpen dat het gebruik van het huis het leven van de huisvrouw zo comfortabel mogelijk maakte. Door faciliteiten als een slim ingedeelde keuken, ruimte om de was te doen, een zolder om deze te drogen en elektriciteit in elke kamer om te kunnen stofzuigen, kon de huisvrouw haar tijd efficiënter besteden. En zo tijd vrijmaken voor persoonlijke ontwikkeling: “De huismoeder degenereert er niet tot overwerkte, prikkelbare sloof, wat weer de zenuwen spaart van man, kinderen en haarzelf.”

Wat de ideeën van Margaret Staal-Kropholler relevant maken, is dat het gebruik van een woning door en voor haar doelgroep specifiek te maken is. Je kan jezelf erin verplaatsen en er specifiek op gaan ontwerpen. Ergo, hoewel niet echt een openbaring: hoe nauwkeuriger een doelgroep is te definiëren, hoe specifieker het ontwerp. En dus hoe betekenisvoller het gebouw of de woning is voor de gebruiker.

Met andere woorden: als we een doelgroep kunnen onderscheiden die per se een badkuip in de woonkamer wil, dan kan dat worden geregeld.

De moeilijkheid van doelgroepgericht bouwen schuilt voornamelijk in het bepalen van die doelgroep. Starters, gezinnen, empty nesters, senioren, hulpbehoevenden: stuk voor stuk doelgroepen, maar op zichzelf zo generiek dat er soms maar een of enkele gemene delers zijn. Het bepalen van een doelgroep op basis van woonwaarden die mensen graag willen en kunnen delen, kan helpen. Neem bijvoorbeeld de ruimtelijke context van een wijk of woning.

Met inzicht en creatief denkvermogen moet het lukken om woonwaarden en woonwensen te verenigen en eindgebruikers te helpen met het vergroten van de kans op het vinden van het geluk in hun woonomstandigheden. Is dat idealistisch? Niet commercieel? Zweverig? Waarschijnlijk wel als je deze gedachte projecteert op grote VINEX-achtige projecten. Niet als je uitgaat van een nicheproject waarbij de bouwheer en de bouwmeester elkaar vertrouwen en elkaar vinden in het ontwerp en de commerciële bewijslast.

Een goed plan

Bouwen kan niet zonder innoveren. Dat begint bij de manier van denken over ontwerpen en construeren, over materialen en technieken. En duurzaamheid. Een manier van denken, gevat in een plan gebaseerd op boerenverstand en verantwoordelijkheid. Zeker waar het duurzaamheid betreft; we zijn het om zowel sociaal-maatschappelijke, economische als ethische redenen aan eenieder verplicht om na te denken over de manier waarop gebruik wordt gemaakt van lokaal aanwezige grondstoffen, lokale ambachtelijkheid en mankracht.

Vanuit dat perspectief is innovatie dan ook niet per definitie een zaak van technologische vooruitgang. De bouw wordt graag gezien als de aanjager van de economie, van duurzaamheid en van werkgelegenheid. Het onderzoeken en gebruiken van de mensen, middelen en mogelijkheden die lokaal aanwezig zijn, is een innovatieve manier om die effecten ook lokaal van toepassing te laten zijn in termen van het stimuleren werkgelegenheid en de ontwikkeling van kennis.

Gezond verstand

Techniek en technologie. Ze staan in dienst van de architect en het huis. Maar die mogen er nooit van afhankelijk worden; architectuur die afhankelijk is van de technische beperkingen, is een vorm van systeemdenken. En dat is niet de bedoeling. Want architectuur gaat over het gebruik van gezond verstand en niet over een heilig geloof in techniek. Sterker, hoe minder techniek ervoor nodig is om een huis te bouwen en er comfortabel in te leven, hoe beter het is.

Dit heeft een simpele reden, techniek verouderd en wordt altijd door de tijd ingehaald; wat vandaag hyperactueel is, is morgen achterhaald. Door in ontwerpen de aanwezigheid van techniek in het ontwerp te managen, wordt de levensduur van een huis of een gebouw minder afhankelijk van die techniek. En dus wordt de levensduur verlengd.

Ook in vorm moet een huis niet beperkt worden door de aanwezigheid van technische installaties, noch moet de staat waarin die installaties verkeren bepalend zijn voor de waarde. De kunst is om een huis adaptief te maken aan techniek en de ontwikkeling daarvan. Dus installaties niet verankeren in de constructie maar modulair en vervangbaar maken. Hoe losser, hoe beter: een aparte, eigen entiteit, op voorhand klaar om eenvoudig ingeruild te worden voor een verbeterde versie of totaal iets nieuws.

Identiteit

Jouw huis is de plek waar je je veilig en vertrouwd voelt. Dat huis staat in een straat die prettig aanvoelt en geborgenheid biedt. En waar je je geen nummer voelt. In het ontwerp van een woongebied – woning, straat en wijk – ligt de kiem van het woongenot en geluk van de bewoners.

Kennis van die bewoners is essentieel. Verdieping in hun wensen en behoeften is één; we gaan op zoek naar de unieke overeenkomst in de woonwensen van een doelgroep en ontwerpen dat. Want hoe specifieker het ontwerp, hoe meer de woning betekenis krijgt voor de gebruiker. Ruimte laten voor eigen keuzes is twee; bewonersgericht bouwen, en in die zin maatwerk leveren, is ook een zaak van mensen iets te kiezen geven en vrijheid geven waar het kan.

Maar bewegingsvrijheid van de bewoners reikt verder dan het moment van eerste oplevering. Een ontwerp moet ook de horizon kunnen verleggen tien jaar na nu. Naar een tweede bewoner, een derde eigenaar, een vierde gebruiker. Ook zij moeten een zo groot mogelijke vrijheid genieten in de aanpasbaarheid van een woning om eigen keuzes te kunnen maken qua indeling en gebruik van een huis.

Karakter van de omgeving

Wonen gaat ook over context. En context gaat over waarde en plezier. Want mensen willen waar voor hun geld; een huis moet voldoen aan de eisen van kwaliteit en comfort die zich in alle redelijkheid rechtvaardig verhouden tot de prijs die voor het wonen wordt betaald.

Een huis is voor mensen ook een plek van rust en veiligheid, interactie en samen zijn. De omstandigheid waarin dat gebeurt, wordt mede bepaald door het karakter van de omgeving. Dat karakter is maakbaar en dat is onze verantwoordelijkheid. Wij moeten er ons van bewust zijn dat mensen geen onderdak met een huisnummer zoeken maar een plek om te leven, om zich eigen te maken.

Architectuur

Een ontwerp van een huis of gebouw moet kunnen verwonderen, aanleiding kunnen geven om erover te vertellen. Er moet ‘iets’ in zitten wat zichtbaar maakt dat op een oorspronkelijke manier is nagedacht over hoe een gebouw bewoners en gebruikers omarmt en organisch aansluit bij zijn omgeving. Het moet een referentiepunt zijn, het moet aanleiding geven om te associëren, het moet een verhaal op zichzelf kunnen zijn.

Om dat voor elkaar te krijgen, moet een architect meer doen dan ontwerpen. Hij moet van begin tot eind betrokken zijn, meebouwen en meedoen met het soort besmettelijk enthousiasme dat ervoor zorgt dat ook de constructeur, aannemer of schrijnwerker zich herkent in de ambitie van een project. Op een manier die niet alleen de opdrachtgever en de architect zelf, maar alle betrokkenen eigenaar maakt van het ontwerp. Door samen de verdieping te zoeken, worden grenzen verlegd. Door visie, ambitie en emotie te delen, worden het ontwerp en de uitvoering spannender. En wordt er waarde gecreëerd in dat mooie land van hofjes, straten en erven.